Voor je begint met meten is het belangrijk om te bepalen waar je meet en welke thermometer je gebruikt. Met Microlife meet je altijd met de juiste technische precisie en klinische betrouwbaarheid.
Een rectale meting is de meest betrouwbare manier om een kerntemperatuurwaarde te verkrijgen. De resultaatvariatie bij dit type meting is laag en de nauwkeurigheid is bijzonder hoog. Het normale temperatuurbereik ligt ongeveer tussen 36.2 °C en 37.7 °C.
Bij vrouwen geeft het nemen van een de vaginale temperatuur, vergeleken met een rectale temperatuur ( vergelijkbare meetstabiliteit) een iets lagere kerntemperatuur - gemiddeld 0.1 °C tot 0,3 °C.
Een orale meting kan zowel buccaal (in de wang) als sublinguaal (onder de tong) worden gemeten. In beide gevallen ligt de gemeten temperatuur onder de gemeten waarde van een rectale meting - ongeveer 0.3 °C tot 0.8 °C. Waarbij een sublinguale meting de voorkeur heeft boven een buccale meting.
Het meten van de oppervlaktetemperatuur van het lichaam wordt normaal gesproken uitgevoerd door medisch personeel in de oksel (axillaire meting) en in de lies. Het betreffende ledemaat wordt tegen het lichaam gedrukt om de mogelijke invloed van de omgevingstemperatuur te verminderen. Dit is echter alleen mogelijk tot een bepaald lichaamsgewicht, ook duurt dit type meting lang en wordt het niet geadviseerd om hier te meten.
Bij volwassen patiënten is de temperatuur van een okselmeting lager dan bij een rectale meting - ongeveer 0.5 °C tot 1.5 °C! Bij kinderen is het verschil met de rectale meetwaarde kleiner.
Bepaal zelf het type thermometer op basis van het te meten lichaamsdeel
Hier wordt de temperatuur van het trommelvlies gemeten met een infraroodsensor. De punt van de thermometer wordt eenvoudig in de gehoorgang gestoken en het meetresultaat is in slechts één seconde beschikbaar! Naast het gebruiksgemak is deze meetmethode ook zeer betrouwbaar - mits de betrouwbaarheid is bewezen voor klinische doeleinden. Zorgvuldig geconstrueerde oorthermometers meten met een zeer hoge mate van nauwkeurigheid en hebben een lage resultaatvariatie. Echter is bij zuigelingen en kinderen een optimaal gevormde thermometerpunt is een voorwaarde voor nauwkeurige metingen.
Deze worden gezien als de minst storende en daarom de meest comfortabele manier om de lichaamstemperatuur te meten. De voorhoofdthermometer wordt op het voorhoofd van de patiënt geplaatst. Een infraroodsensor detecteert de hoogst gemeten waarde, terwijl een tweede sensor de omgevingstemperatuur meet. Het verschil tussen deze twee gemeten waarden, rekening houdend met klinische egalisatieberekeningen, geeft de lichaamstemperatuur aan die wordt weergegeven op het LCD-scherm.
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de technische nauwkeurigheid waarmee de thermometer een meting uitvoert en de klinische betrouwbaarheid van de specifieke meetmethode. De nauwkeurigheid van de thermometer wordt bepaald onder ideale omstandigheden in overeenstemming met de relevante technische normen, om de kwaliteit van het meetinstrument te waarborgen. Moderne hoogwaardige thermometers meten met een nauwkeurigheid van +/- 0.1 °C.
De technische precisie en klinische betrouwbaarheid bij het gebruik van de thermometer mogen niet worden verward. De lichaamstemperatuur van de mens varieert afhankelijk van waar op het lichaam de temperatuur wordt gemeten en het tijdstip van meting. Dit is te wijten aan fysiologische factoren en moet worden onderscheiden van een defecte thermometer. De meetnauwkeurigheid hangt vooral af van het juiste gebruik van de thermometer (lees de gebruiksaanwijzing!).
Hierbij geldt: De gemeten lichaamstemperatuur is altijd afhankelijk van waar gemeten wordt. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, bestaat er geen "normale temperatuur".